‘Ik vond het geweldig en zou niet meer anders willen’

Het coronavirus raakt het leven van een ieder van ons. In de rubriek ‘Werken in coronatijd’ delen leden van de landelijke coalitie Kansrijke Start hun ervaringen. Ze vertellen over de manier waarop hun werk veranderd is in de afgelopen maanden en welke inzichten dit heeft opgeleverd. In dit eerste artikel deelt Annemieke Goudkuil haar best practices.

Annemieke is voorzitter van de vakgroep Jeugd bij de V&VN en zorgconsulent bij haar onderneming Increaze. In haar werk zet ze haar expertise in als verpleegkundig specialist, voor kinderen van nul tot vier jaar. Zowel de manier van werken als zelfstandig professional als bij de beroepsvereniging werd van de ene op de andere dag anders.

Annemieke: “Een van de eerste dingen die mijn manager bij de jeugdgezondheidszorg (JGZ) zei, was dat je ‘het gesprek’ nog steeds kunt voeren, hetzij anders. En zo heb ik het ook ervaren in de afgelopen tijd. Ik begeleid veel gezinnen met prematuur geboren kinderen. Daar doen we het jeugdgezondheidswerk aan huis, tot beide partijen van mening zijn dat het weer op locatie kan. Maar nu deed ik ineens geen huisbezoeken meer en belde ik op. Ik merkte dat ik daardoor minder lang en wat frequenter contact had met de gezinnen.”

Beeld: ©Annemieke Goudkuil

“Eerder sprak je veel door, ook voor de komende situatie. Je bepaalt samen met ouders wanneer het volgende contact is. Met huisbezoeken, die veel tijd kosten, deed ik dat niet elke week. Maar nu je telefonisch contact hebt, krijg je juist wat snelle vragen en kom je beiden tot de conclusie dat het best fijn is om elkaar op kortere termijn weer te spreken. Zodat je snel kunt inhaken op veranderde situaties omtrent voeding, groei en ontwikkeling en dergelijke zaken. Ik merk dat je vooral op de beleving telkens even kunt polsen hoe het gaat. Dat is waardevol. Natuurlijk is het even wennen. Ik heb geleerd dat ik langere wachtpauzes moet nemen als ik iets gezegd heb.”

“Ik neem deel aan de Richtlijn Advies en Autorisatie Commissie (RAC). Laatst hadden we een vergadering die begon met twaalf mensen, vervolgens werden het er twintig en tussentijds haakte een aantal tijdelijk aan of ze vertrokken uit de vergadering. Ik vond het geweldig en zou niet meer anders willen. Het scheelde me drie uur reistijd, ik kon iedereen zien en we konden allemaal zeggen wat we wilden zeggen, en op elkaar reageren. De voorzitter liet iedereen de microfoon uitzetten en je hand opsteken als je wat wilde zeggen. Dat is goed leiderschap, wat mij betreft doen we het de volgende keer weer zo.”
 

Inzichten uit de vakgroep

  • “Van collega’s uit het bestuur van de vakgroep jeugdverpleegkundigen V&VN heb ik nog een aantal inzichten ontvangen die het waard zijn om te delen met iedereen die bij Kansrijke Start betrokken is.”
     
  • ‘Beeldbellen kan goed ingezet worden als ‘maatwerk’ per ouder – maar niet structureel denken we nu. Ouders zijn vanaf het begin goed bereikbaar geweest over het algemeen, en dat is nu nog zo. Naast veel positieve ervaringen blijkt dat in wijken met een lage sociaal-economische status het gebrek aan echt fysiek contact als gemis werd ervaren.’
     
  • ‘De gesprekken met ouders zijn meestal niet korter. De meesten vinden het eigenlijk wel prettig dat je met ze belt en dat ze zo hun vragen kunnen stellen aan de arts of jeugdverpleegkundige van de locatie. Daarnaast bestaat nog steeds de mogelijkheid om vragen te stellen bij de informatielijn, die nu door drie in plaats van één jeugdverpleegkundige gedaan wordt.’
     
  • ‘In Den Haag waren we net gestart met het vormen van de integrale JGZ, waarbij het benutten van ervaringen en ideeën van de uitvoer en aansluiten bij de wensen van ouders uitgangspunten en voorwaarden zijn. Dus de digitale mogelijkheden gaan daarin zeker mee.’
  • ‘Het blijft nodig om de ouders en kinderen ook echt te zien. Zeker de kwetsbare gezinnen, vooral degene die niet zo taal- en digitaal vaardig zijn. Er bestaat een risico dat preventie en vroegsignalering verschraalt.’
     
  • ‘Hoe vervelend ook: de afstand die ontstaan is zorgt er wel voor dat er nog meer wordt nagedacht over het bieden van zorg op maat en het belang van continuïteit.’